De geur van toen…. Ik snuif en probeer de zilte geur op te roepen.
Als bij toeval vond ik deze middag het badpak dat ik destijds onder de zomervakanties in Blankenberge droeg. Ooit had het de kleur van een boei: knalrood. De tand des tijd knaagde echter aan de jeugdigheid en liet het verschoten achter.
Herken je dat?
Herken je het gevoel dat een foto, een kledingsstuk, de geur van mottenballen in een oude jas, het opgedroogde zeezout in een badpak, je doet mijmeren om wat ooit was?
Ik weet nog niet precies of ik zal lachen of walgen om de herinneringen. Daar ben ik voorlopig nog niet uit.
‘Waar liggen de fotoalbums ook al weer?’
‘In één van de zolderkamers, dat weet je toch’
Moeders norse antwoord komt niet onverwacht, maar vanbinnen schokt het toch nog steeds als ik die boosaardige toonaard hoor.
Haar verhalen bij het summier aantal foto’s zouden net zo goed tekst en uitleg kunnen zijn tijdens een historische documentaire: zakelijk en nuchter. Emotieloos.
Haar verhalen lijken dan ook over vreemden te gaan, – over Marieke van de ’t klein bakkerke in de Merodestraat – Daardoor ontstaat een grote distantie met mijn eigen belevingswereld van toen.
Ze beweert dat we jaarlijks een maandje doorbrachten aan zee. Er werd een appartement gehuurd – elke jaar hetzelfde – op de dijk in Blankenberghe in ‘résidence Concorde’.
Ikzelf op de foto voor het gebouw levert – zwart op wit – het bewijs dat het geen fictie was.
De geur van zout en zee, dat weet ik nog wel. Ik neem me dan ook voor om het komende weekend met de foto in de hand mijn herinneringen te herbeleven. Ik wil op zoek naar de plek waar die jodiumgeur ooit zo indringend werd.
—
Ik wandelde door straatjes – alleen of met mijn moeder en broer, dat is vaag – en plotseling als uit het niets doken zware zwarte marmeren trappen op. Ze leken hoog en stijl en zaten geprangd tussen de muren. De boorden waren afgerond door de druk van vele verscheidene voeten die ze ooit droegen. Die ronde boorden waren een afspiegeling van hun levensloop. Precies op het moment dat ik me bewust werd van dit monument werd ook de geur opwindend en spannend. Daarachter, achter dit gitzwarte monumentale gevaarte lag de zee, oase van vrijheid.
—
Het badpak en moeders foto’s op zolder lieten me meer schatten vinden die dag dan ik durfde hopen.
Een volgende ontsluiering van de mythe van het Verdronken Land van Saeftinghe lag wellicht binnen handbereik: ik vond een oude vergeelde en aan de rand gekartelde foto met twee dansende zeemeerminnen.
Half mens half staart kan ik duidelijk een man en een vrouw onderscheiden. De onder tekst – oud Vlaamsch – laat me ruimschoots vermoeden dat dit iets met mijn voorouders te maken heeft. Ik kan immers duidelijk ‘de kever ….1570…..vergaan….redding…..’ lezen. Geïntrigeerd probeer ik de foto zo voorzichtig mogelijk in mijn handtas weg te moffelen.
Een ontrafeling en verklaring van mijn ontembare drang naar de zee? Van het verlangen naar de einder en de voortdurende zoektocht naar andere horizonten? Een ontzenuwing van de kramp die ik voel als ik bedenk dat Doel inderdaad zal moeten verdwijnen. Het vinden van de sleutel tot de norse toon van mijn moeder en haar ontzettend afstandelijke houding?
‘Leuk’
Het is moeilijk om mijn enthousiasme te verbergen en een kleine vreugdekreet kan ik dan ook niet onderdrukken. Ik ben geducht want moeder heeft steeds onmiddellijk argwaan. En met zulke vondst kan ik beter op mijn tellen passen.
—
Ik neem voor het eerst sinds ik in Antwerpen woon de tram. Gewoon kriskras sporen, turen door het raampje en mijmeren, zonder bestemming voor ogen.
Met de tram door de koekestad. Zoals mijn grootvader het deed. Mijn over-grootvader Serafijn stapte zelfs gezwind helemaal te voet van Nieuw-Namen naar de koekestad.
‘Hij bleef dit doen tot zijn 86. Op klompen’
Zo klonk het gezellig op koude winteravonden – rond de Leuvense stoof geschaard – uit opa Berts mond.
‘Hij bezat nog slechts enkele van zijn eigen tanden en sneukelde vinger voor vinger de kruimeltjes van de tafel. Want ‘je moet denken aan de ontbering die komen kan’. De oorlog, de honger en kommer leverden zo hun eigenaardigheden.’
‘Pa Serafijn was een echt ‘boefje’. Belastingontduiking is niet nieuw onder de zon. In zijn tijd probeerde hij reeds meester te zijn in het omzeilen van wetten. Ik erfde het visserij beroep van hem en ook de kunst om te overleven.
Er bestond toentertijd een speciale dorpsbelasting op behandelde levensmiddelen – gekookt, versneden, gepekeld – , levensmiddelen bestemd voor de slacht en de doorverkoop. Een belasting op gevonden en opgeviste voorwerpen. Afgekookte garnaud moest bij aankomst in de haven aangegeven worden. Belasting werd berekend per kilo. Pa Serafijn voelde er weinig voor om de dorpskas te spijzen. Elke garnaudje dat in zijn netten verstrikt raakte probeerde hij aan wal te smokkelen. Hij droeg altijd een zuidwester en een lange overjas. Niet de gebruikelijke Engelse donkerblauwe koltrui en de lakense schipperspet met korte klep.
Opa neemt ter demonstratie zwierig met zijn linkerhand zijn pet met gouden embleem van zijn hoofd. Met zijn rechterhand wrijft hij over zijn bijna kale hoofd en bezwete haren.
De zakken van zijn overjas propte hij vol met de rode lekkernijtjes. Bij zijn thuiskomst in het dorp stonden de klanten hem al op te wachten. Zijn koopwaar was steeds van de hand voordat hij thuis aankwam.’
Serafijn had aanzien in het dorp. Zijn rebelse gedrag bezorgde hem respect, geen afkeer. De visserij leverde hem naast de belastingontduiking – wat meer een spel was voor hem – ook een aantal gouden vondsten. Vazen, potten, munten en ooit eens een gouden ketting. Visserij was ook het beroep bij uitstek om gemakkelijk de grens tussen België en Nederland over te steken. Smokkelen was kinderspel. Serafijn had zijn garnaalkor dan ook laten registreren in Nederland hoewel hij in Kieldrecht woonde. Zijn vissersvaartuig droeg het Nederlandse registratiemerk CLN11 zodat hij op de Westerschelde én op de Oosterschelde mocht vissen. En het schip had Doel als thuishaven.
—
Opa Bert erfde de kor en de liefde voor de zee. Vaag mijmerde ik over waar die passie vandaan kwam. Immers ook ik had dat rebelse geërfd als ook de drang naar het behoud van polderdorpjes, haventjes, het nostalgische en het animo voor de zee.
Ik veranderde van idee en besloot dat Blankenberghe kon wachten. De Meermin en de meerman droegen mijn voorkeur en mijn nieuwsgierigheid.
Het verhaal van Opa Bert legde een aanknopingspunt in mijn zoektocht naar 1570: Doel. Immers Serafijn en hijzelf hadden als thuishaven Doel gehad. Niet zo evident om voor zo een klein haventje te kiezen wanneer grotere havens dan Breskens, Emmahaven en Clinge niet eens zo ver af waren.
Doel had duidelijk een speciaal plekje in hun bestaan.
—
Een kerkhof levert dikwijls rijkelijke informatie over de bewoners van toen. Zeker vroeger vermeldde men een korte levensloop van de overledene op de gedenkplaat. Ik vond het dus een goed idee om op het kerkhof te vertrekken. De oude vergeelde foto van de meermin- en man had ik meegebracht. Ik hoopte stiekem dat ik iemand zou aantreffen om een tipje van de sluier op te lichten.
Het is een prachtige zomerdag, weinig wind, niet te warm. De polder geurt naar vers gemaaid hooi. Patrijzen en fazanten lijken zich niet te storen aan de schaars passerende auto’s. De hemel is helderblauw en de cirkelende waterdamp uit de koeltorens van Doel geven een mystiek tintje aan het sfeerbeeld.
Ik ben opgegroeid met deze twee torens. De wekelijkse oefening om de sirene te testen die de omliggende dorpen voor gevaar dient te waarschuwen zijn een ‘deuntje der gewoonte’ geworden. De dorpelingen van Kieldrecht, Nieuw-Namen, Verrebroek en Vrasene hebben de pamfletten die in het begin de brievenbussen overspoelden wellicht allang vergeten. Bewoners binnen een straal van 25 km rond Doel zitten immers in een gevarenzone. Ik herinner me nog wel de sommaties als zouden de groenten uit de hof – in het bijzonder spinazie en kropsla – gevaarlijke stoffen bevatten. Maar ik betwijfel of er momenteel nog iemand is die zich aan die waarschuwingen houdt.
Ik parkeer mijn auto op het pleintje voor de kerk. Het kerkhof ligt in het centrum van het dorp, zodat het niet zo akelig aanvoelt. Rondom rond staan kleine huisjes. Ook al lijkt het dorp verlaten, toch krijg ik niet het gevoel van spookachtig en angstig. Integendeel. Ik voel dat hier voor mij een verborgen schat aan achtergrondinformatie verborgen ligt. De grafzerken zijn oud, verzakt en ik merk duidelijk dat de meeste geen onmiddellijk bezoek verwachten. De arduinen blokken – of wat er van overschiet – zitten onder het groen en zijn verweerd door de tand des tijd. Het heeft wel iets speciaals die grafzerken die het leven onthullen van de overledene. Tegen de kerkgevel staat een ontzettende oude deksteen:
HIER LIGHT BEGRAEVEN DHR
IACOBVS VERGOUWEN DIN SYN
LEVEN STADHOVDER ENDE
MEYER DESER HEERLYCKHEYT
MIDSGADERS GREFFIER VAN
LANDEN VRYHEDE ENDE
CASTEELE VAN CHAFTINGEN
STERFT DEN 15 OCTOBER
A° 1681
BIDT VOOR DE SIELEN
Bedenkelijk frons ik mijn wenkbrauwen: ‘casteele van chaftingen’. Over het bestaan van een Kasteel van Saeftinghe had ik totnogtoe niets vernomen. In geen enkel verhaal van opa kwam het kasteel ter sprake.
Ik ben in mijn nopjes omdat het er naar uit ziet spannend en boeiend te worden en ik zet dan ook gretig mijn zoektocht verder. Het is leerrijk en intrigerend en ik vind het spijtig dat de traditie verloren ging om grafzerken van ellenlange inkervingen te voorzien.
OVT SYNDE ONTRENT 38 JAREN
ENDE IOFER ANNE MARIE DE LEEUW
STERFT DEN 28 IUNY 1715 INDEN
OUDERDOM VAN ONTRENT 60
IAREN DIE HUYSVR. WAS
Huisvrouw of stadhouder, blijkbaar mocht voor een gedenkplaat de kous met centjes aangesproken worden.
Ik word opgeschrikt door een geschuifel dat de eerbare stilte verbreekt. Een gebochelde man met pijp en zeemanpet kijkt me recht in de ogen.
‘Ben je familie van Vergouwen?’
vraagt zijn krakkemikkige stem.
Ik aarzel even en haal diep adem omdat ik deze kans op onthulling niet wil laten ontglippen door het verkeerde antwoord.
Ik besluit om eerlijk te zijn en vertel dat ik mij op deze vrije dag heb overgegeven aan een vlaag van nostalgie.
De waterachtige blauwe ogen – symptoom van ouderdom – krijgen een vriendelijkere uitdrukking. Meneerke met de pet neemt een minder hermetische houding aan.
Hij leunt gemoedelijk op zijn wandelstok die tot mijn kinderlijke vreugde een zeemeermin als handgreep heeft. Ik voel een blos van opwinding op mijn wangen omhoog kruipen.
Hij is een man met levenservaring want er verschijnt een grijns op zijn perkamentachtige gezicht:
‘Heb je ergens iets gehoord over de legende van de meerman?’
Hij wrijft liefdevol en intensief over de handgreep. Een krachtig gebaar dat duidelijk maakt dat de legende van de meerman meer is dan zomaar een verhaal.
Ik glimlach en stel mezelf voor als de kleindochter van Bert de Kever, gewezen schipper van de CLN11. Ik vertel dat ik gefascineerd ben door de geschiedenis en het ontstaan van het Verdronken Land van Saefthinghe omdat ze me hopelijk een beter inzicht geven in de karaktereigenschappen van mijn bloedverwanten. Ik haal de foto boven en meneerke knikt alleen maar.
Geen geluid, geen woorden enkel een heen-en-weer van zijn hoofd.
Meneerke stelt voor om bij brasserie ‘De Molen’ een koffie te drinken. Uitzicht op de Schelde, Lillo aan de overkant en de koeltorens in de rug: zo kan hij beter zijn gedachten laten
afvaren naar het verleden. Met een weinig fantasie geeft het inderdaad een plaatje alsof we ons eeuwen terug in de tijd bevinden. Het haventje van Doel ligt op het ogenblik droog. Het is laagtij en de scheepjes liggen op hun zij in de modder te wachten tot het water hen weer op drift zal brengen. De schots en scheef gezakte aanlegsteiger voor de overzetboot lijkt het alle momenten te zullen begeven onder het gewicht van de massa toeristen.
Alleen met een blik naar rechts worden we uit de foto gerukt door de protestkreten die in de voortuintjes van de huizenrij staan te schreeuwen.
‘Moordenaars. Poten af – Doel moet blijven’
Met een schok kijken het meneerke – Cyriel – en ik elkaar aan. Meneerke slurpt van zijn koffie en met zijn wijsvinger probeert hij de laatste kruimeltjes van het stukje cake op te sneukelen. Ik glimlach en denk aan Serafijn. Het is blijkbaar een generatiegebonden attitude ‘zuinig met levensmiddelen, honger ligt op de loer’.
Meneerke zit nog steeds met de foto van het meerminnenkoppel in de hand.
‘Het land aan de Schelde is altijd zuiver en zeer vruchtbaar geweest – goeie poldergrond -. Er waren hier veel pittoreske dorpkes. Velen zijn al teloorgegaan. Een van de belangrijkste dorpkes was Saeftinge met een echt kasteel en wel twee kerken. Rijkdom maakte de inwoners corrupt. Een fenomeen van alle tijden. De Saeftingenaars waren ijdel en trots. De vrouwen hadden zijden jurken, de paarden droegen zilveren hoefijzers en de dorpels voor hun huis waren van goud. Ze keken neer op de armen en verjoegen ze met stokken alsof het honden waren. God werd boos en dreigde met straffen. Met hun neus in de wind grinnikten de Saeftingenaars, overtuigd dat God alleen maar dreigde en hun welvaart niet ten onder zou laten gaan. God probeerde hen nog te overtuigen en stuurde een paar van zijn trouwe gezanten. Dat waren jouw voorouders ‘de Kever’. Ze kregen als opdracht hen als voorbeeldig koppel te mengen onder de nietsvermoedende inwoners. Zij waren eveneens rijk maar behielden hun vroomheid en nederigheid. Armen waren hun gasten, hun voordeur stond voor iedereen open. Ze deelden niet de vreugde van het uiterlijk vertoon.
Ongemerkt probeerden ze de inwoners tot andere inzichten te brengen. Ze hadden de bovennatuurlijke gave van God meegekregen om te transformeren naar eigen goeddunken. Het hoofdberoep van de inwoners in het dorp was totnogtoe de visserij geweest. Maar de zijde- en luxeartikelen zetten hen aan om het harde labeur te verachten. Het was de bedoeling van uw voorouders om de liefde voor het visserijberoep weer op te wekken.
Werken leidt immers automatisch tot een groot waarde besef en tot nederigheid. Uw voorouders transformeerden in een zeemeermin- en man om de mannen op zee te kunnen bewerken. Ze hadden een listig complot opgezet om de menslievendheid van de inwoners te testen en aan te moedigen. Als meerminnen zwemmend in de Schelde werd het vrouwtje op een dag gestrikt in de netten van één van de vissers. De zeemeerman zwom achter de kor en smeekte tot tranen toe om zijn vrouwtje los te laten. De visser lachte verachtend spottend. Het zeemeermannetje vergat door zijn liefde de oorspronkelijke bedoeling. Hij bulderde zonder nadenken een vloek ‘het land van Saeftinge zal vergaan en alleen de torens zullen blijven staan’.
Meneerke lijkt duidelijk emotioneel aangeslagen. Alsof hij de geschiedenis herbeleeft. Hij trilt en zoekt nerveus naar zijn pijp. De pijp ontvlamt niet direct en daarom steekt hij maar een prop tabak in zijn mond. Het is een aantal minuten stil en enkel het geluid dat zijn pruimen op de verse prop tabak maakt, vult het gesprek tussen ons.
Het is een heel raar verhaal maar mijn nieuwsgierigheid is natuurlijk aangewakkerd. Ik voel mijn ongeduld knagen en ben dorstig naar het einde.
Ik bestel nog twee koffie’s. Een geste die heel duidelijk door meneerke wordt geapprecieerd. Hij legt de prop tabak op het onderbordje van de kop koffie en lebbert alsof hij thuis alleen aan de keukentafel zit. Slurpen straalt een vertrouwelijk gevoel uit, zo komt het mij over; net als zonder gêne rondlopen in pyjama terwijl er visite is.
—
Een weinig later drongen de dreigende woorden van het zeemeermannetje door bij enkele vooraanstaande inwoners. De dijkgraaf begreep dat het wel eens menens kon zijn. Hij zette alles in het werk om de dijken te versterken maar het tij kon niet meer gekeerd worden.
De meid van de Dijkgraaf vond levende visjes in de emmer die ze uit de waterput hief: de zee had zich meester gemaakt van het land. De Allerheiligen vloed van 1570 overstroomde de polders. Saeftinge ging ten onder. Alleen de torens bleven boven als bewijs dat het dorp ooit was. De klokken kon men nog lang horen luiden. Mensen werden hierdoor voortdurend herinnerd aan hun hebberigheid en hoogmoed.
—
De zeemeerman ontpopte zich tot een verbitterd man. Hij treurde lang om zijn geliefde. God begreep en bedacht hem met voorspoed: een ontmoeting met over-over-over-over….grootmoeder. Samen namen ze zich voor hun nazaten respect bij te brengen voor de zee. Met veel geduld werd erkenning van de natuurkrachten bijna genetisch ingebakken. Hij voedde zijn kinderen met de harde hand op. Hij leerde hen ‘overleven’ met eerlijkheid maar ook met plantrekkerij. Hij creëerde een grijze zone tussen handel en smokkel. Alles kon en mocht om het gezin en het dorp in stand te houden. Alleen anderen benadelen was taboe. Geen geweld dus en geen diefstallen om zichzelf te verrijken.
Ik herinner me de verhalen van opa; de dochters smokkelden boter en vis van Bels naar Holland.
Ik kon die verhalen – toen hij ze vertelde – niet plaatsen en had er een persoonlijke voorstelling van: een witte kanten onderrok waarlangs gesmolten boter druppelde.
Nu zie ik de amfoor in een hoek van mijn woonkamer. Plotseling voel ik enorme wroeging omdat ik de kat de kans gegeven heb deze omver te lopen. De scherven lijmde ik slordig aan de romp terug. De breuklijnen bleven echter zeer duidelijk zichtbaar. Ik besef plots wat voor een enorme emotionele waarden er met elke schilfer waren verloren gegaan. Het smokkelen van deze amfoor had mijn voorouders het cachot kunnen kosten of erger nog de galg.
Het zijn immers die kleine erfenissen die mijn eigen leven zo ontzettend waardevol maken.
Ik kijk naar mijn zoontje – 18 dagen oud -. Hij ligt zalig te ronken onder zijn veel te grote muts en ik kan een glimlach niet onderdrukken. Het is ontroerend als je ook geluk fysisch kan voelen.
Ik begrijp plots wat Serafijn voelde toen hij de garnaudjes aan wal smokkelde. Ik voel eensklaps wat mijn moeder en tantes ervoeren toen ze onder hun kanten onderrokken de boter van over de Belse grens naar Holland brachten.
—
Smokkelen is voor mij absoluut niet negatief geladen.
©Sabrina Maes – Gepubliceerd in diverse Literaire Tijdschriften